LEZEN online-EDITIE vakblad Asbestmagazine

Lees hier de online-editie van vakblad Asbestmagazine

Zoeken

U kunt ons ook volgen via:

  • Twitter
  • Facebook
  • LinkedIn

Goede uitvoering asbestonderzoek voorkomt verrassingen

Goede uitvoering asbestonderzoek voorkomt verrassingen

Bij sloop, verbouwing of onderhoud komt het regelmatig voor dat er ondanks een uitgevoerde asbestinventarisatie, toch niet eerder ontdekte asbestbronnen worden aangetoond.

Het verrichten van een asbestinventarisatie naar asbest is voor veel opdrachtgevers een noodzakelijk product om de geplande verbouwing of nieuwbouw na sloop te kunnen verwezenlijken. Voor gebouwenbeheerders en gebruikers van een gebouw is het van belang om te weten waar asbesthoudend materiaal aanwezig is en waar besmetting met asbest kan hebben plaatsgevonden.

In de praktijk is gebleken dat de uitvoeringswijze van het asbestonderzoek en de zekerheid van het verkrijgen van een volledig overzicht van de saneringsbronnen en mogelijk met asbest besmette ruimten, nogal kunnen verschillen.

Ondeskundigheid leidt tot meerkosten
Bij de sloop van gebouwen wordt regelmatig asbest aangetroffen die bij de inventarisatie niet naar voren is gekomen. Dit kan enerzijds doordat er iets over het hoofd is gezien omdat dit niet direct zichtbaar was, maar ook door ondeskundigheid van het uitvoerend personeel (praktijkvoorbeeld: bij een oud industrieel gebouw is de kit van ijzeren kozijnen niet als asbestverdacht aangemerkt).

Indien na aanbesteding van de asbestsanering en sloop blijkt dat er voor een groot oppervlak kozijnen een asbesthoudende kit is gebruikt, dan leidt dit tot grote onverwachte meerkosten. Dit voorbeeld geeft aan dat een goede kennis, bij de uitvoerende DTA-er, van asbesttoepassingen van groot belang is. Een ander voorkomend risico is dat bij de asbestinventaisatie niet onderkend wordt dat een ruimte besmet is met asbestvezels.

Eis tot het uitvoeren van een type B onderzoek
Voor het verbouwen of volledig slopen van een gebouw moet een sloopvergunning worden aangevraagd. Dit is sinds 1 oktober 2010 de omgevingsvergunning voor slopen. Voor de vergunningaanvraag moet een asbestinventarisatie conform de SC 540, type A zijn uitgevoerd. Met deze asbestinventarisatie moeten alle direct waarneembare asbesthoudende materialen, asbest besmet materiaal of asbest besmette constructiematerialen geïnventariseerd worden. De materialen kunnen in dit geval met behulp van licht destructief onderzoek (gebruik van handgereedschap) worden bemonsterd. Afhankelijk van de bevindingen die bij de type A asbestinventarisatie zijn gedaan, zal het bevoegd gezag in het kader van de omgevingsvergunning voor slopen, mogelijk de eis tot het uitvoeren van een type B onderzoek in de vergunning opnemen.

Aanbestedingsdocument
De opdrachtgever zal in veel gevallen de informatie uit het asbestinventarisatierapport gebruiken om  een kostenbegroting en aanbestedingsdocument te (laten) maken. Als het gebouw tijdens de verbouwing in gebruik blijft, dan moet hij de risico’s tot blootstelling (laten) inventariseren en beheersen. Asbest mag zich enerzijds niet verspreiden naar de omgeving en anderzijds mogen aanwezige of vrijkomende asbestvezels niet leiden tot een onaanvaardbare blootstelling.

Voor deze toepassingen is het noodzakelijk dat de asbestinventarisatie een compleet overzicht geeft van zowel de zichtbare asbestbronnen als de niet direct zichtbare asbestbronnen. De uitvoering van een type B inventarisatie voor aanbesteding lijkt hierom noodzakelijk.

Opdrachtgevers verrast
Veel opdrachtgevers worden nogal eens verrast door de eis van de vergunningverlener dat er voor sloop nog een type B inventarisatie moet plaatsvinden. Deze inventarisatie richt zich op het asbest dat niet direct zichtbaar is, maar waarvan op basis van archiefonderzoek of type A inventarisatie een redelijk vermoeden bestaat dat er asbesthoudende materiaal is toegepast. Deze materialen moeten met destructief onderzoek worden nagegaan. Het doorboren van een vloer of deur met een holle boor om te kunnen vaststellen of er asbesthoudende materialen zijn toegepast wordt als licht destructief aangemerkt en kan dus ook voor de uitvoering van de sloop worden uitgevoerd.

Voor de bemonsteringen waar de constructie van het gebouw wordt aangetast kan het onderzoek pas plaatsvinden tijdens de sloopfase. Het asbestbureau kan bij die inventarisatie samen met de sloopaannemer het onderzoek verder uitvoeren. De voorbehoudens ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van asbest en de verrichtingen die de sloopaannemer in dat geval moet verrichten kunnen dan van te voren in het contract worden beschreven. 

Gebouwbeheer en gebruik
Bij het onderzoeken van een gebouw of object dat slechts verbouwd of beheerd zal gaan worden zijn de onderzoekseisen op basis van het protocol hetzelfde als dat voor een gebouw dat gesloopt zal gaan worden. Men wil immers een volledig beeld krijgen van alle asbestbronnen in het gebouw om daar bij het toekomstig beheer en onderhoud rekening mee te kunnen houden. Bij gebouwen die tijdens het onderzoek nog in gebruik zijn, wordt in de praktijk niet of nauwelijks onderzoek verricht naar de niet direct waarneembare asbesthoudende materialen (het type B onderzoek). Van een asbestinventarisatiebureau wordt in dat geval minimaal verwacht dat zij de bronnen waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat die asbesthoudend kunnen zijn in haar rapport beschrijft.

Risicobeoordeling
Een werkgever en in bepaalde gevallen ook opdrachtgevers, mogen op basis van de Arbowet geen werknemers en derden blootstellen aan een te hoge concentratie aan asbestvezels in de lucht. Het blootstellingsrisico kan worden bepaald met een risicobeoordeling (NEN 2991). Bij dit onderzoek moet met objectieve criteria vastgesteld worden of, en zo ja welke, maatregelen er moeten worden getroffen om in het desbetreffende gebouw of ruimte een veilige (werk)situatie te behouden dan wel te verkrijgen.

Verdachte ruimten
Als bij de asbestinventarisatie verweerde of aangetaste asbesthoudende materialen worden aangetroffen of dat er sprake kan zijn van secundaire besmetting, dan zijn de ruimten verdacht ten aanzien van de aanwezigheid van asbestvezels in het aanwezige stof en de lucht.

In de verdachte ruimten wordt als eerste het stof bemonsterd met kleefmateriaal. In die ruimten waar relatief veel asbestvezels worden aangetoond op de kleefmonsters, is sprake van een potentieel blootstellingsrisico. De hoeveelheid gemeten vezels per oppervlak geeft slechts een indicatie van de ernst en is geen toetsingscriterium om vast te stellen of sprake is van een onaanvaardbaar blootstellingsrisico. Met een luchtonderzoek conform de NEN 2991 kan vastgesteld worden welke concentratie aan asbestvezels er in de lucht voorkomt. Alleen als er sprake is van een concentratie aan respirabele asbestvezels boven de norm is er sprake van een potentieel blootstellingsrisico. Deze norm is afhankelijk van de gebruiksfunctie. Voor werkplekken geldt er volgens de Arbowet een grenswaarde van 10.000 vezels/m3. Als het hier een woonruimte en dergelijke betreft dan geldt een strengere norm.

Juiste organisatorische beheersmaatregelen
Als op basis van de resultaten van een asbestinventarisatie of met behulp van kleefmonsters sprake is van een reële kans op blootstelling of met een luchtmonsteronderzoek aangetoond is dat sprake is van een blootstellingsrisico dan moet de werkgever of gebouweigenaar/-beheerder voorzorgsmaatregelen nemen. Totdat duidelijk wordt of er daadwerkelijk sprake is van een blootstellingsrisico kunnen de betreffende ruimten ontoegankelijk gemaakt worden. Aanbevolen wordt om de werknemers of gebruikers van het gebouw voor te lichten over de situatie en de genomen beheersmaatregelen. Als een ruimte ondanks de asbestbesmetting vanwege zijn functie toch betreden moet worden, dan kan dit alleen met de juiste organisatorische beheersmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor dit soort ruimten is het wenselijk om die zo spoedig als mogelijk te saneren om deze vervolgens na vrijgavemetingen volledig toegankelijk te kunnen maken.

Interpretatieverschillen
Het onderzoek naar asbest in gebouwen, vanwege een geplande verbouwing of volledige sloop, betreft een geheel ander onderzoek dan een onderzoek naar de mogelijke blootstellingrisico’s met asbest in een gebouw of ruimte. Enig overlap vormen de in het SC 540 procescertificaat opgenomen veiligheidsaspecten en gedragscode. Indien bij de inventarisatie een ernstige besmetting met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen wordt aangetroffen, die een direct risico oplevert voor bewoners/gebruikers van een gebouw of ruimte, dan zou het asbestinventarisatiebureau de opdrachtgever hierover meteen moeten informeren. Omdat het in het procescertificaat ontbreekt aan een eenduidige beoordelingsmaat ontstaan er interpretatieverschillen over wat een ernstige besmetting is.

Tijdig signaal blootstellingsrisico’s
Om een eenduidige beoordeling te kunnen krijgen zou er in het procescertificaat meer voorgeschreven moeten worden. Om meer zekerheid te kunnen krijgen of alle asbestbronnen en met asbest besmette ruimten tijdig bekend worden, zou de asbestinventarisatie uitgebreid kunnen worden met het tegelijk nemen van kleefmonsters (zoals beschreven in NEN 2991). Van de ruimten waarin aangetaste asbesthoudende materialen zijn aangetroffen of waar het aannemelijk is dat daar in het verleden asbesthoudende producten zouden zijn toegepast (pompenruimten, verwarmingsruimten, spanningsruimten) zouden de kleefmonsters op asbestvezels onderzocht kunnen worden. Hierdoor kan tijdig een signaal worden verkregen of tijdelijke maatregelen nodig zijn en kan een risicobeoordeling met behulp van luchtonderzoek duidelijkheid geven of mensen een onaanvaardbaar blootstellingsrisico lopen.

De volledige versie van dit artikel is eerder geplaatst in Asbest en Bouw, juni 2011

Auteur: Arjan van Kammen, werkzaam als hoger veiligheidskundige bij Witteveen+Bos

zondag 29 juli 2012  |  0 reactiespermalink

Reactie plaatsen

Bevestigingscode